Gerrit stierf op 57-jarige leeftijd. Voor de met nog jonge kinderen achtergebleven weduwe en haar twee in de wijnhandel geïnteresseerde zonen, Frans en Theo, bracht dat niet voldoende geld op om zo veel monden te voeden. Frans was daarom in 1916 naar Zutphen gegaan. Hij had zich ingekocht in de Zutphense wijnhandel Vetter & Co, en was daar succesvol, niet alleen zakelijk maar ook sociaal. Hij speelde eveneens een rol als commissaris bij de fabriek in Ulft. Ook hij stierf jong in 1947. Zijn broer Theo zette samen met zijn zusje Miep de wijnhandel voort. De liquidatie in 1942 wordt geschetst aan de hand van een rapport van de Duitse Verwalter die de liquidatie aan zijn Vorgesetzte in Duitsland uitvoerig en nauwkeurig uit de doeken deed en zijn brieven altijd met Heil Hitler! afsloot.
Voordat de tweede zoon Frans aan bod komt, wordt aandacht gegeven aan de vijf dochters uit het gezin Deurvorst-Reigers. Eén schattig meisje stierf op 8-jarige leeftijd, één werd woninginspectrice bij de Staatsmijnen en twee dochters, Anna en Wineke, bleven elkaar tot hun einde noodgedwongen gezelschap houden. Dochter Loed trouwde met een zoon van een grote distillateurs uit Rotterdam, Jan Hoogeweegen. Hij overleed binnen twee jaren. Zijn zoontje Jan Hoogeweegen was eveneens commissaris bij DRU. Loed hertrouwde met de op twee na actiefste Arnhemse BN-er uit die tijd, wijnhandelaar Richard Kolfschoten. Haar zusje Tonia Deurvorst trouwde met Theodorus Roes, lederfabrikant in Delft, eveneens grootgrondbezitter in Terborg en later commissaris in Ulft. Het aantal wijnkopers en fabrikanten/handelaren in gedistilleerd in dit boek is verrassend hoog.
Voorts wordt aandacht geschonken aan de tweede zoon van Willem Deurvorst en Lidwine Reigers: Frans Deurvorst en zijn vrouw Jacqueline Deurvorst-Vonk de Both. Frans ging als klein jongetje eerste naar de kostschool Rolduc in Kerkrade en daarna een paar maanden naar de rooms katholieke kostschool in Katwijk. Hij heeft er een levenslange afkeer van internaten aan over gehouden. Daarna volgde een opleiding tot architect in Frankfurt. Op zijn 17e kwam hij al bij DRU om het vak van zijn oom Bernard Reigers te leren.
Frans trouwde in 1894 met Jacqueline Vonk de Both. De tijd waarin het jong gezin in het directeurshuis Villa Zeno woonden, wordt beschreven en verlevendigd door het mooie dagboek van Anna ten Have-Herzan, wier man ‘reiziger’ was bij de hut.
Ook de kunstcollectie die Frans en Jacqueline aanlegden krijgt aandacht. Niet genoeg. Daarvoor is dit onderdeel te groot. Hun collectie resulteerde uiteindelijk in ongeveer honderd schilderijen, aardewerk, geëmailleerde en andere voorwerpen waarvan wel een lijst in het boek is opgenomen. Als bezitters van grote werken van Petrus van Schendel, Jan en Charley Toorop, Willy Sluiter, Herman Heijenbrock en Jan Heijse droegen Frans en Jacqueline Deurvorst-Vonk de Both hun steentje aan de Gelderse kunstwereld bij.
Frans was ‘zijn’ DRU met alles wat in hem was, volledig toegedaan. De generaties lange plicht van een vader om verantwoordelijk te zijn voor de toekomst van zijn zoons indachtig, had hij voor alle vijf tevoren opleiding en plaats in het bedrijf bedacht en bepaald. Zijn oudste zoon Zeno zou hem als directeur opvolgen, een kandidaatsexamen economie aan de Handelshogeschool in Rotterdam volstond hiervoor. Begin jaren twintig begon hij als bedrijfsleider van de emailleerafdeling in Ulft.
De sportieve Mel moest volgens de plannen van Pa de commerciële kant op en kreeg daarvoor een opleiding aan de Handelsschool in Rotterdam met een vervolgopleiding bij de Handelshoogeschool, waar hij voortijdig vertrok. Deze beide oudste zoons komen uitgebreid in beeld. Dat is niet het geval met de drie andere zoons Lut, Frank en Marcel. Alleen Frank kwam als chemisch ingenieur bij DRU te werken. De tijden veranderden, de mooie plannen van vader Frans om al zijn zoons een toekomst in de fabriek te geven werden nooit verwezenlijkt. In het laatste deel van het boek volgt een overzicht van de geschiedenis van Diepenbrock & Reigers van 1754 tot 1929 toen Frans Deurvorst met pensioen ging. Hij was het laatste lid van de drie generaties die leiding gaf aan Diepenbrock & Reigers Ulft.
De Geschiedenis van Diepenbrock & Reigers wordt gevolgd in zes tranches.
1e De eerste twintig jaar van 1754 tot 1774 was er veel gekrakeel en ruzie tussen de eigenaren, de stukken spreken regelmatig over scheldpartijen. De ruzies liepen zo hoog op dat de fabriek een paar jaar stil kwam te liggen.
2e Het tijdperk van 1774-1814. In 1774 pachtten Anton Diepenbrock en zijn neven Bernhard en Derck Reigers de zaak. Zij zouden in andere ijzergieterijen ervaring hebben opgedaan maar dat wordt betwijfeld. In 1790 kochten zij de hut, zij het dat dit niet bewezen is. Zij leidden de fabriek vanuit Bocholt en dankzij een goede Hüttenmeister, aan wie eens door Anton Diepenbrock een feestmaaltijd werd aangeboden, was dit kapitaal zeer rendabel.
3e De hut tijdens het bewind van de beherend vennoot Aloys Reigers (1814-1845), de schoonzoon van Anton Diepenbrock, zijn vrouw was immers Ludgardis Diepenbrock een van de dochters van Anton. Aloys was de zoon van Bernhard Reigers, een van de twee andere Reigers-mannen, die de fabriek sinds 1790 in hun bezit hadden. Aloys werd speciaal opgedragen zich in te zetten voor het beter bevaar- en berijdbaar maken van de aan- en afvoerwegen naar de hut. Houtskool was de belangrijkste kostenpost. De laatste jaren van zijn leven moest hij de hut veel, te veel, geld lenen.
4e 1845-1860. Na de dood van Aloys Reigers deden aandeelhouders er twee jaar over voordat zij het eens konden worden over de vraag wie de volgende beherend vennoot mocht worden. De broers Karel en Bernhard Reigers kregen de opdracht. Inmiddels waren zij eerst bij IJzergieterij Vulcaansoord van de inmiddels overleden J.J.S. von Raesfeld aan de slag gegaan. Weer in Ulft teruggekeerd bouwde Karel een fabriek voor stoommachines, naast zijn huis en midden in het dorp. Bureninspraak werd niet gewaardeerd zodat kapitein/winkelier Teeven, die deze fabriek zag als een bom die iedere dag naast zijn winkel kon ontploffen, keer op keer de strijd met de Arnhemse Gedeputeerden aanging en keer op keer verloor. In 1952 werd er een voorzichtige stap gezet de gietijzeren potten voor huishoudelijk gebruik aan de binnenkant te emailleren.
5e De tijd van 1860-1895. Karel vertrok in 1971 naar Zwolle. Daarna stond Bernard Reigers alleen aan het roer. Hij was al enige tijd bezig een oplossing te zoeken voor de te hoge schuld die ontstaan was omdat er te hoge dividenden waren uitgekeerd, die dan weer gefinancierd moesten worden met hoogprocentige en zeer gewilde leningen van gretige familieleden. Het plan van Bernard om de fabriek weer gezond te krijgen bestond er uit de fabriek in naam te liquideren, de schulden niet af te lossen en met zijn Nederlandse familieleden voor een krats de fabrieksgebouwen en de voorraden te kopen, terwijl de fabriek gewoon doorging met produceren en verkopen. Hij werd teruggefloten door een broer van zijn moeder, de Bocholtse koopman Bernard Diepenbrock. Een firma liquideren zonder financiële verantwoording af te leggen ging deze te ver. Een rechtszaak in Zutphen moest de beslissing brengen. Bernard Reigers, zijn broer Ferdinand en zwager Kolfschoten dolven na twee jaar verzet het onderspit. De manier waarop de firmanten werden gecompenseerd wordt op de voet gevolgd. Na de dood van Bernard Reigers trad Frans Deurvorst aan als directeur. De firma had intussen verschillende rechtskundige vormen en namen versleten.
6e In dit deel wordt de tijd van 1895-1919 onder leiding van Frans Deurvorst beschreven. Vanaf dat ogenblik werd de fabriek uitgebreid en gemoderniseerd, waarna een voor die tijd groot fabriekscomplex was ontstaan waarover in een landelijk tijdschrift uitvoerig werd bericht.
In 1900 benoemden commissarissen met goedvinding van Frans een nieuwe kracht, ir. J. Rudolph Sassen, die omdat hij later met Jacqueline’s zusje trouwde, tevens zijn zwager werd. Er werden grote winsten gemaakt, wederom veel te hoge dividenden betaald en obligaties bij familieleden uitgezet, waardoor de balans niet meer in evenwicht was. De banken bemoeide zich ermee. De fabriek draaide echter goed, er werden zelfs dividenden tot 60% uitgekeerd totdat de bom in 1924 barstte. Er was een groot verlies gemaakt. Was de badkuipenfabriek de grote schuldige? Klopten de cijfers niet meer? Het dorp ging er zich zelfs mee bemoeien. Rudolph Sassen was stapje voor stapje naar mededirecteur opgeklommen. De oudste zonen van Frans, Zeno en Mel, waren inmiddels ook werknemers van DRU geworden maar omdat het niet boterde tussen Ru Sassen en hen kwam er een roemloos einde aan hun carrière in Ulft. Daar hier door overlevering en bewaarde brieven in combinatie met de notulen van de commissarissenvergaderingen extra informatie voorhanden is, kon dit gedeelte en de toekomst van Zeno en Mel bij Ferro Enameling Industry of Holland, waar zij later hun werkkring vonden, dieper worden uitgewerkt.
Het boek eindigt met een korte levensbeschrijving van de laatste vier hoofdpersonen, Frans Deurvorst, Ru Sassen, Zeno Deurvorst en Mel Deurvorst én hun vrouwen want in het hele boek is zoveel mogelijk aandacht geschonken aan afkomst en rol van de moeders en vrouwen.